18 juni 1965 – De laatste boodschap van Maria

De Eucharistie

De Werkelijke Tegenwoordigheid van Jezus Christus in de Heilige Eucharistie wordt opnieuw betwist. De tweede Boodschap van Garabandal van 18 Juni 1965 bracht dit pijnlijk aan het licht. Een vooraanstaand theoloog bevestigt opnieuw de onveranderlijke leer van de Kerk.

DE WERKELIJKE TEGENWOORDIGHEID

Father John HardonDoor Eerw. John A. Hardon S.J.
(Vertaling van een artikel uit het Garabandal-tijdschrift van april-juni 1996)

Toen Paus Paulus VI zijn nu historische Encycliek Mysterium Fidei (zie de betreffende boeken en tijdschriften) publiceerde over de werkelijke tegenwoordigheid, herinnerde hij speciaal ons priesters eraan, dat er een geloofscrisis heerst betreffende de Eucharistie, dat de katholieken zich meer van dat feit bewust zouden moeten worden. Anders lopen zij het risico meegesleept te worden door de subtiele theologie en zal hun geloof in de Eucharistie verzwakt zo niet verwoest worden door de huidige aanvallen op dit kardinale mysterie van het Katholieke Christelijke geloof.

Dicht bij de kern van de theologische controverse waarvoor de Paus ons waarschuwde, ligt precies de vraag die geen enkele katholiek zou moeten opwerpen, namelijk: “Is de Heilige Eucharistie aanwezigheid of werkelijkheid, óf is het, zoals de Kerk ons leert, aanwezigheid en werkelijkheid?”. Er is hier meer aan de orde dan op het eerste gezicht lijkt.
Mijn bedoeling is om het volgende standpunt te verdedigen: dat de Heilige Eucharistie Jezus Christus is, die in het Heilig Sacrament is als Werkelijkheid én als Aanwezigheid. Hij is in de Eucharistie als Werkelijkheid, omdat de Eucharistie Jezus Christus is. Hij is in de Eucharistie als Aanwezigheid, omdat Hij ons door de Eucharistie aanraakt en wij in contact met Hem staan – afhankelijk van ons geloof en devotie tot de Verlosser, die werkelijk in ons midden leeft.

De Eucharistie als Werkelijkheid

Er zijn in de geschiedenis van de Katholieke Kerk vóór de moderne tijd twee grote geloofscrisissen geweest over de werkelijke tegenwoordigheid:
De eerste crisis vond plaats in de vroege Middeleeuwen, toen theologische filosofen, hoofdzakelijk in Frankrijk, twijfels opwierpen over de werkelijkheid van het Heilig Sacrament. De eerste crisis bereikte een hoogtepunt in de persoon van ene Berengarius van Tours, die in 1088 na Chr. stierf. Berengarius ontkende de mogelijkheid van een substantiële verandering van de elementen van brood en wijn en weigerde toe te geven, dat het lichaam van Christus concreet op het altaar aanwezig ist. Zijn argument was dat Christus niet vanuit de hemel naar de aarde gebracht kan worden vóór het Laatste Oordeel. Hij hield staande dat het lichaam van Christus, dat alleen in de hemel bestaat, voor de mensheid werkzaam is door zijn sacramentele tegenhanger of symbool en dat Christus daarom niet in werkelijkheid in de Eucharistie is, behalve, zoals hij zei, idealiter. Paus Gregorius VII beval Berengarius om een geloofsverklaring te onderschrijven, die de hoeksteen is geworden van de Katholieke Eucharistische vroomheid. Het was de eerste definitieve verklaring van de Kerk over wat altijd werd geloofd, maar niet altijd zo duidelijk begrepen. Het is een verklaring van het geloof in de Eucharistie als een onbetwistbare en objectieve en onverdeelde werkelijkheid:

Ik geloof met heel mijn hart en verklaar openlijk dat het brood en de wijn op het altaar geplaatst, door het geheim van het heilig gebed en de woorden van de Verlosser, substantieel worden veranderd in het ware en levengevende vlees en bloed van Jezus Christus onze Heer, en dat na de Consecratie het ware lichaam van Christus daar aanwezig is, die geboren werd uit de Maagd en opgeofferd voor de redding van de wereld; gehangen heeft aan het kruis en nu aan de rechterhand van de Vader zit; en dat daar het werkelijke bloed van Christus aanwezig is, dat uit zijn zijde vloeide. Zij zijn aanwezig, niet alleen door middel van een teken en door de werkzaamheid van het sacrament, maar ook in de werkelijke realiteit en waarheid van hun aard en substantie.

De woorden konden niet duidelijker zijn. Als werkelijkheid  actualiteit betekent en als actualiteit objectiviteit betekent , dan gelooft het katholiek  dat de Christus die in de Eucharistie is, de historische Christus is, degene die werd ontvangen in Nazareth en geboren in Bethlehem, die gestorven is en verrezen uit de doden in Jeruzalem en nu gezeten is aan de rechterhand van God, de Almachtige Vader. Het is de Christus die ons zal roepen wanneer we uit de tijd stappen de eeuwigheid in. Het is de Christus die bij het einde van de wereld zal verschijnen om de levenden en de doden te oordelen. Het is de Christus die de Omega van het heelal is en het doel van de menselijke bestemming.

Vijf eeuwen na Berengarius ontstond de tweede geloofscrisis over de Eucharistie, namelijk in de tijd van de Protestantse Reformatie. Opnieuw werden veelal dezelfde bezwaren geopperd en dezelfde theorieën verspreid als bij de controverse van Berengarius. En opnieuw reageerde de Kerk bij het Concilie van Trente, om de werkelijkheid van Christus’s aanwezigheid die in het Heilig Sacrament is te herbevestigen. De Tridentijnse verklaring over het geloof verschilt niet van die een half millennium daarvoor van Berengarius werd verlangd. “Het heilig Concilie leert,” verklaarde Trente, “en verkondigt open en duidelijk dat het Heilig Sacrament van de Heilige Eucharistie na de consecratie van brood en wijn onze Heer Jezus Christus bevat, waarachtig God en waarachtig mens, waarlijk, werkelijk en substantieel onder de waarneembare gedaanten van brood en wijn.”

Maar Trente voegde er vervolgens met karakteristieke overtuigingskracht aan toe, dat dit de zuivere betekenis is van de woorden van Christus, toen Hij bij het Laatste Avondmaal zei:
“Dit is Mijn lichaam. Dit is de kelk van Mijn bloed.” Derhalve werd de gelovigen gezegd: “Het is een schande dat twistzieke, kwade mensen deze woorden verdraaien in fantasierijke, denkbeeldige stijlfiguren, die de waarheid over het lichaam en bloed van Christus ontkennen, in tegenstelling tot de universele opvatting van de Kerk.”

De werkelijkheid van Christus in de Eucharistie is daarom geen stijlfiguur. Het is geen fantasierijke retoriek. Het is, op de duidelijkste wijze uitgedrukt: de Vleeswording, uitgebreid in tijd en ruimte. Het is letterlijk de vleesgeworden Emmanuël – de Godmens, die hier en nu in ons midden leeft.

De crisis van vandaag de dag

Vier eeuwen na het Concilie van Trente verkeert de Kerk nu in een nieuwe crisis over het Eucharistisch geloof, speciaal over het geloof in de werkelijke tegenwoordigheid. Duidelijke bewijzen voor deze crisis kunnen worden gezien in de navolgende feiten:
–   Dat niet weinig bisdommen het Veertig Urengebed praktisch geheel verdwenen isen het feit van de  daarmee samenhangende verdwijning van de Aanbidding van het Heilig Sacrament.
–  De volledige regel-herziening van regels van de voorheen bloeiende contemplatieve orden, die zich  toelegden op het aanbidden van het op het altaar uitgestelde Heilig Sacrament.
–  De wijdverspreide veronachtzaming van het tonen van de gebruikelijke tekens van eerbied voor Christus’  werkelijke tegenwoordigheid in het tabernakel.
–  Het verplaatsen van het tabernakel in de kerken naar een duistere en onopvallende plaats, waar de  werkelijke tgenwoordigheid afgesloten is van een nog mogelijke devotie door de gelovigen.
–  De in omvang toenemende literatuur in zich nog katholiek noemende kringen, die zelden de werkelijke  tegenwoordigheid aanroert of die deze verklaart op een manier die past bij protestanten die niet in  Christus’ lichamelijke aanwezigheid in de Eucharistie geloven, maar volledig in strijd is met het historische  geloof van het katholicisme.
–  De verbreiding van religieuze opvoedkundige leerboeken, leidraden voor leraren en studiehandleidingen,  die zogenaamd verdedigend melding maken van de fysieke aanwezigheid van Christus in het Heilig  Sacrament, maar een duidelijk de indruk wekken dat deze aanwezigheid tot de buitenzijde van het  katholieke geloof en praktijk behoort en zeker niet tot een van de hoofdmysteries van de Kerk, gesticht  door Jezus Christus.

Hoewel er zelden de aandacht op wordt gevestigd, is de tegenwoordige desacramentalisatie van het katholieke priesterschap een deel van dezelfde crisis rond het Heilig Sacrament. De priesters worden wezenlijk beschouwd als predikers van het Woord of verkondigers van het Evangelie of managers van Christelijke gemeenschappen, of spreekbuizen van de armen of verdedigers van de verdrukten of sociale leiders of politieke katalysatoren, of academisch geschoolden of theologische bewakers van het geloof van de gelovigen. Dat zijn zij ook, maar is dat alles? En is dat de voornaamste betekenis van het katholieke priesterschap? Nee. De voornaamste betekenis van het priesterschap is de relatie met de Eucharistie – als Werkelijkheid, als Sacrament en Offer. En van deze drie geldt als voornaamste de Werkelijkheid zoals die mogelijk wordt gemaakt door de priesterlijke consecratie.
Opnieuw hebben, zoals in voorgaande eeuwen, de gezagsdragers van de Kerk de werkelijke tegenwoordigheid bevestigd, maar met accenten en nuancen die in voorgaande tijden nog niet aan de orde waren.

Paus Paulus VI was in Mysterium Fidei bezorgd over degenen, die in gesproken en geschreven woord “meningen verspreiden die de gelovigen verontrusten en hun geest verzadigen met niet geringe verwarring over geloofszaken.” Onder deze meningen bevond en bevindt zich de theorie die de betekenis van de Eucharistische Tegenwoordigheid zodanig herdefinieert dat het feit van de Eucharistische Werkelijkheid verduisterd, zo niet ontkend worden. Het is alsof iemand zegt: “Ik geloof in de Eucharistische Aanwezigheid, maar niet als werkelijkheid, of als werkelijkheid die slechts aanwezigheid is en niet een objectieve realiteit.”

De Eucharistie als Aanwezigheid

Dit brengt ons tot het tweede aspect van ons onderwerp: de Eucharistie als aanwezigheid. Als we het woord “aanwezigheid” horen, denken wij aan een persoonlijke relatie tussen twee of meer mensen. Wij zijn voor iemand aanwezig of iemand is aanwezig voor ons, wanneer wij ons bewust zijn van hen en zij van ons; wanneer wij hen in onze gedachten en ons hart hebben zoals zij aan ons denken en een affiniteit en genegenheid voor ons voelen. Voor stenen en bomen zijn wij niet echt aanwezig, noch zij voor ons. Dus de term ‘aanwezigheid’ impliceert dat het gaat om verstandelijke wezens.

Een dergelijke niet op objectieve realiteit gebaseerde aanwezigheid gaat ook voorbij aan tijd en ruimte. St. Paulus of St. Augustinus kunnen voor mij aanwezig zijn, hoewel zij allang dood zijn en hoewel zij niet fysiek zijn waar ik fysiek ben. Zo kunnen anderen voor mij aanwezig zijn in gedachten, door de wil, of zoals wij zeggen: ze kunnen mij voor de geest staan. De een kan in New York zijn en de ander in San Francisco. Toch, zodra (en zo vaak) ik met liefde aan een ander denkt, is die voor mij aanwezig.En wanneer anderen hetzelfde doen, ben ik voor hen aanwezig, de kilometers afstand overbruggend en ongeacht het feit dat geen van ons is  waar de ander in het lichaam is. Maar toch – we zijn in de geest bij elkaar.
Aanwezigheid ontkent daarom de fysieke werkelijkheid niet, omdat twee mensen dicht bij elkaar kunnen zijn, zowel lichamelijk als intiem verenigd in de geest. Aanwezigheid vereist de nabijheid van het lichaam niet en kan evenzeer de intimiteit van geest en hart inhouden. Hierin ligt meteen de legitimiteit voor de werkelijke aanwezigheid van Christus in de Eucharistie, maar tevens het gevaar van enkele van de huidige theorieën daarover. Er zijn mensen die loffelijk het subjectieve aspect van Christus’ aanwezigheid wel volmondig benadrukken, maar ten koste van de objectieve werkelijkheid.

Begrijp mij niet verkeerd. Er is een grote, zelfs een essentiële behoefte om te spreken over en zich te laten leiden door het bewustzijn van Christus in de Eucharistie en om onze gevoelens van liefde tegenover Hem te versterken. Maar dit kan niet gebeuren in ruil voor het negeren of het wegwuiven van het voornoemde feit dat Christus werkelijk in de Eucharistie is, dat Hij met de woorden van de plechtige verkondiging van de Kerk “wordt omvat onder de gedaanten van brood en wijn.” Wat brood en wijn was, is na de woorden van de consecratie niet langer brood en wijn, maar een levende, tastbare, lichamelijke – in één woord de werkelijke – Jezus Christus.

Wij zouden daarom kunnen zeggen dat de Eucharistische Aanwezigheid van Christus zowel een werkelijkheid is als een relatie. Het is een werkelijkheid, omdat Christus werkelijk in de Eucharistie is en wel zodanig, dat de Werkelijke Aanwezigheid van Christus vooronderstelt de werkelijke afwezigheid van brood en wijn. Hij is nu waar vóór de consecratie brood en wijn waren. Deze zijn verdwenen en Hij is daar nu. Waar voordien werkelijk brood en wijn waren, daar zijn nu slechts de uiterlijke kenmerken van brood en wijn. Christus is hier in de Eucharistie werkelijk aanwezig. Brood en wijn zijn niet langer aanwezig, maar slechts hun vorm of zoals wij zeggen: de gedaanten.

Transsubstantiatie is een geloofswaarheid. Alle vervalsende kritiekop de leer van de Kerk kan worden gezien als van Hellenistische of Aristoteliaanse oorsprong en is aangeleerde naïviteit. Voor de ziel die gelooft gaat het immers niet om Hellenisme of om een filosofische terminologie. De leer van de Kerk is de uitdrukking van de waarheid. De Griekse woorden houden een meta-ousiosis (verandering van wezen) in. De ‘ousia’ of het wezen van brood en wijn worden de ‘ousia’ of het wezen van wat Jezus Christus uitmaakt – lichaam, bloed, ziel en goddelijkheid. Kortom, in de Eucharistie is de totus Christus aanwezig, precies zo waarachtig als Hij aanwezig was op aarde in Palestina en zoals Hij nu in de hemel is. Het is de totale Christus in de volheid van wat Hem tot Christus maakt, zonder objectief verschil tussen wie Hij toen was (in de eerste eeuw op aarde) en die Hij nu is (in de twintigste eeuw op aarde). Jezus Christus is [in New York] zoals Hij overal is, waar een wettig gewijd priester brood en wijn heeft veranderd in het Lichaam en Bloed van de Verlosser.

Als vanzelfsprekend beschouwd

Echter, nu dit alles gezegd is – en hoe noodzakelijk is het om het opnieuw te zeggen in de huidige verwarde katholieke wereld – wij zijn nog niet klaar. Zoals zo vaak gebeurt ontstaat er dwaling onder de mensen, omdat zij de waarheid hebben veronachtzaamd. De hydra (veelkoppige monster – vert.) van het Communisme is ten dele al het antwoord van God op het verwaarlozen door Christenen van hun praktijk van de gemeenschappelijke liefde. Dat is ook het geval ten aanzien van de Eucharistie. Te veel katholieken, inclusief priesters, hebben de Werkelijke Tegenwoordigheid als te vanzelfsprekend beschouwd. Ze gingen er te zelfgenoegzaam mee om dat Christus in de Eucharistie is en ze begonnen Hem daar te laten. Lege kerken, lege kapellen, zelden een aanbidder voor het tabernakel en zelden een Eucharistische gedachte onder miljoenen gelovigen, die verontwaardigd zouden zijn wanneer hun gezegd zou worden, dat juist zij de grootste Werkelijkheid in het heelal in hun middenhebben genegeerd. Het gaat (in de Eucharistie) immers niet om woorden uit de mystiek of poëzie. Het is de taal van het geloof.

Wat moet er gebeuren? Wat wij vandaag de dag in de huidige crisis aangaande de Eucharistie nodig hebben, is een andere Franciscus van Assisië, een door God geroepene, om de wereld van vandaag eraan te herinneren wat priester zijn betekent en wat zijn consecratiewoorden kunnen bewerkstelligen in dit dal van tranen. Franciscus is zoals bekend nooit tot priester gewijd, maar hij had een buitengewone eerbied voor priesters, omdat hij hen zag als de goddelijk gemachtigde consecrators van de Heilige Eucharistie.

In zijn laatste wilsbeschikking en testament schreef Franciscus wat wij vandaag in onze intellectualistische eeuw van agnosticisme zouden moeten horen en waar wij naar zouden moeten luisteren: “God inspireert mij”, zo zei hij, “tot zulk een groot geloof in priesters die leven overeenkomstig de wetten van de Heilige Kerk van Rome, dat ik vanwege hun waardigheid, dat als zij mij zouden vervolgen, ik nog steeds bereid zou zijn om mij tot hen te wenden om hulp. Dit omdat ik bij hetgeen zij (in de Eucharistie) bewerken de Allerhoogste Zoon van God niet met mijn eigen ogen kan zien, maar alleen zijn Allerheiligst Lichaam en Bloed dat alleen zij aan anderen kunnen toedienen.”Hoewel hij dat niet gewoon was, eindigde Franciscus in superlatieven: “Boven al het andere” – dat betekent: belangrijker dan al het andere” – zo benadrukte hij zijn volgelingen op het hart –  “Boven al het andere, wil ik dat dit Allerheiligst Sacrament wordt aanbeden en geëerd en wordt bewaard op plaatsen die rijk versierd zijn.”

En dat van de eenvoudige ‘Poverello’, wiens naam synoniem is geworden met volledige armoede, zelfs tot schamelheid toe, in navolging van zijn arme Meester. Maar dat is ook de mystieke ziener, die helderder dan de meeste van zijn tijdgenoten zag wie het was die onder ons verblijft in het Heilig Sacrament. Het is met de woorden van Franciscus: “de Allerhoogste Zoon van God” in menselijke vorm die hier altijd in werkelijkheid aanwezig is, maar Hij staat ons niet altijd zo levendig voor de geest. Wij eren en aanbidden Hem in de Eucharistie, maar Hij wordt niet altijd bewaard met rijk versierde plaatsen, niet versierd met zilver en goud, en ook niet met akten van geloof, hoop en liefde, waarmee we ons verlangen naar Jezus uitdrukken, zoals ook zijn verlangen  naar ons uitgaat. Want daarvoor is Hij hier; opdat wij ook zouden zijn waar Hij is, verenigd met Hem in de geest, zoals Hij Zichzelf met ons heeft verenigd in het lichaam, vooruitlopend op die vereniging, wanneer de Eucharistie ontsluierd zal worden en wij zullen zien dat die vervangen wordt door wat wij nu nog in geloof als waarheid moeten aanvaarden, namelijk door de Waarheid die vlees werd om ons te leren hoezeer God de zonen en dochters van de menselijke familie bemint.

Zie ook: http://www.mariancatechist.com/html/general/fatherhardon.htm